Pagina 18 (NL)  B2-2023 PNKV BiuletynOnline.

De artistieke avant-garde in het Interbellum

Grażyna Gramza

Tijdens het interbellum onderhielden kunstenaars van de Poolse avant-garde vrij nauwe contacten met elkaar en met westerse kunstenaars, waaronder die uit België en Nederland. Intensieve correspondentie en persoonlijke contacten hadden een grote invloed op de bloei van deze kunststroming in Polen.

Het begin van de wederzijdse contacten gaat terug tot het Congres van Internationale Progressieve Kunstenaars dat in 1922 in Düsseldorf werd gehouden. Tot de deelnemers behoorden Henryk Berlewi, Theo van Doesburg, Cornelis van Eesteren, Raoul Hausmann, Stanisław Kubicki, El Lissitzky, Hans Richter en Karel Maes.

Bij zijn thuiskomst begon Henryk Berlewi zich te abonneren op het tijdschrift De Stijl, het medium van de gelijknamige kunstgroep. De uitgever ervan was Theo van Doesburg. De contacten met de Polen waren al twee jaar later merkbaar, toen 'De Stijl' enthousiast berichtte over het verschijnen van de eerste nummers van het tijdschrift 'Blok' en de activiteiten van de kunstenaars die zich eromheen hadden verzameld. Dit artistieke tijdschrift werd geredigeerd door Henryk Stażewski, Teresa Żarnowerówna, Mieczysław Szczuka en Edmund Miller. Naast onderwerpen met betrekking tot beeldende kunst en kunsttheorie werden de meest opmerkelijke prestaties van de hedendaagse muziek, literatuur en theater besproken.

Ook 'De Stijl' schreef over 'Zwrotnica' en 'Praesens'. Het werk van Jalu Kurek, Tadeusz Peiper en Julian Przyboś werd besproken. Warschau werd naast Leiden, Parijs en Hannover genoemd als zetel van de avant-garde.

Poolse tijdschriften zoals "Blok", "Praesens" of "L'Art Contemporain - Sztuka Współczesna" publiceerden op hun beurt talrijke teksten en reproducties van werken van Nederlandse kunstenaars die verbonden waren met de "De Stijl" groep, waaronder: Theo van Doesburg, Cornelis van Eesteren, Piet Mondriaan, Jacobus Johannes Pieter Oud en Georges Vantongerloo.

Henryk Berlewi had ook contacten met onder meer Fernand Berckelaers, mederedacteur van het Vlaamse tijdschrift "Het Overzicht", een rivaal van "De Stijl". Berckelaers was geïnteresseerd in de ontwikkeling van de Poolse moderne kunst en in het najaar van 1923 publiceerde hij in Het Overzicht informatie over de Tentoonstelling van Nieuwe Kunst in Vilnius. Enkele maanden later drukte hij een artikel van Jan Brzękowski af met de titel "Nieuwe Kunst in Polen", waarin onder meer Peiper, Strzemiński en Szczuka werden genoemd.

De contacten van de Poolse avant-gardisten breidden zich uit. Władysław Strzemiński correspondeerde ook met Theo van Doesburg, die bereid was naar Warschau te komen met een serie lezingen. Helaas is dit project nooit gerealiseerd, maar sporen van de samenwerking met de Poolse kunstenaars zijn brieven, publicaties en foto's van onder andere Kobro, Nicz-Borowiakowa, Stażewski en Strzemiński, die te vinden zijn in het Van Doesburg Archief in Den Haag.

Kobro en Strzeminski onderhielden ook contact met de Belgische beeldhouwer Georges Vantongerloo. Zijn werken illustreerden artikelen van Kobro, en Strzeminski zelf deelde Vantongerloo's kritische opvattingen over Le Corbusier. Vantongerloo bewonderde de prestaties van Kobro, wat hij tot uitdrukking bracht in een tekst uit 1930 getiteld 'Plastique Sculptural'.

Ook de redacteur van het tijdschrift The Next Call, Hendrik Nicolaas Werkman, hield contact met de Poolse kunstenaars van 'Blok' en 'Zwrotnica'. Het tijdschrift verscheen in Groningen tussen 1923 en 1926. In 1927 verscheen in een ander tijdschrift, "Internationale Revue i10", dat weer in Amsterdam werd uitgegeven, een artikel van Szymon Syrkus over architectuur met illustraties van het werk van Henryk Stażewski en Kazimierz Malewicz.

De sterke relatie tussen Poolse kunstenaars en Nederlanders blijkt ook uit het project om een boek uit te geven over de kunst van onder anderen Mondriaan, Oud en Van Doesburg. Het omslagontwerp voor de Poolse editie van Art and its Future werd gemaakt door Vantongerloo.

De hierboven aangehaalde tijdschriften van de avant-gardebeweging en andere publicaties van de belangrijkste vertegenwoordigers ervan wijzen op de vele overeenkomsten en invloeden die in de theoretische beschouwingen van sommige auteurs waarneembaar zijn. Stażewski en Brzękowski werden bijvoorbeeld geïnspireerd door het neoplasticisme, dat tot doel had objectvormen uit het schilderij te elimineren en de essentiële, "interne" structuur van de dingen weer te geven in abstracte arrangementen van rechte lijnen, die elkaar in een rechte hoek snijden en velden met kleur vormen. Het neoplasticisme beperkte het palet tot 3 primaire kleuren (geel, rood, blauw) en 3 "niet-kleuren" (zwart, grijs, wit). De terminologie die Poolse kunstenaars gebruiken is die van de Nederlanders. Henryk Stażewski leende Mondriaans termen: ‘nieuwe beelding’ en ‘nieuwe geest’, die hij in zijn geschriften gebruikte als equivalenten voor nieuwe plastische expressie en een nieuw leven.

Deze richting werd ook weerspiegeld in de architectuur, die in haar uitgangspunten dichter bij de principes van het functionalisme kwam (bijv. J.J.P. Oud, G. Rietveld). Stażewski beweerde dat de Poolse abstractionisten geen imitators waren van Van Doesburg en Mondriaan, maar hun voortzetters en het recht hadden hem te bekritiseren.

Tentoonstellingen over de prestaties van avant-garde kunstenaars waren een verder bewijs van het netwerk van verbindingen. De architectuurtentoonstelling van Warschau in 1926 presenteerde werken van vooraanstaande kunstenaars uit België, Nederland, Frankrijk, Rusland en Duitsland. Op hun beurt konden de prestaties van de Poolse avant-garde in de Belgische hoofdstad worden bewonderd op de tentoonstelling "L'Art Polonais" (1928) en tijdens de tentoonstelling "L'Art Vivant en Europe" (1931). Werken van onder meer Kobro, Nicz-Borowikowa, Pronaszko, Strzemiński en architecten van de groep "Praesens" werden toen getoond. De geplande tentoonstelling van werken van de groep "De Stijl" in de jaren 1920 en de tentoonstelling "Abstraction-Création" in de jaren 1930 gingen om financiële redenen helaas niet door.

Contacten en vriendschappen tussen Polen en westerse kunstenaars maakten het mogelijk de Internationale Collectie voor Moderne Kunst in Łódź op te zetten. Łódź dankt sommige tentoonstellingen aan Brzękowski en Stażewski (waaronder werken van Prampolini, Seuphor, Hans Arp en Joaquín Torres-García), andere aan Strzemiński (bijvoorbeeld Van Doesboerg). Peiper schonk deze laatste een werk van Schwitters, die het aan het museum schonk. Seuphor schonk op zijn beurt de litho "Schoorsten 2" van Werkman, die het begin werd van de collectie van Lodz. In 2019 werd er een monografie over gepubliceerd onder de titel "Internationale collectie moderne kunst van de a.r. groep", en het catalogusgedeelte dat deze publicatie afsluit bevat een korte geschiedenis van elk werk samen met een conserveringsbeschrijving .

Op de foto een groep deelnemers aan het Eerste Congres van Internationale Progressieve Kunstenaars onder een maquette van de stadsbeurs, Düsseldorf 1922. Van links, Werner Graeff, Raoul Hausmann, Theo van Doesburg, Cornelis van Eesteren, Hans Richter, Nelly van Doesburg, onbekend (De Pistoris?), El Lissitzky, Ruggero Vasari, Otto Freundlich (?), Hannah Höch, Franz Seiwert en Stanisław Kubicki (zittend), foto Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

Tijdschrift "Blok" forum van de Poolse artistieke avant-garde.

- - -